KERSTMIS

(December 1917)

• Hermann Hesse

Vertaling: Alfred Krans

Ook vroeger al, nog voordat de grote waarschuwing naar ons was uitgegaan, riep kerstmis steeds een lichte weerstand op, voelde ik een wat onaangename smaak op mijn tong, zoals bij iets, wat weliswaar prettig maar niet helemaal echt is, wat weliswaar algemeen vertrouwen en achting geniet, maar waartegen men toch stiekem een beetje wantrouwen koestert.

Nu de vierde oorlogskerstmis in aantocht is, is de smaak op mijn tong onmiskenbaar geworden. Ja, ik vier kerstmis, omdat ik kinderen heb, die ik dat plezier niet wil onthouden. Maar ik vier deze kinderkerstmis net zoals ik tijdens mijn oorlogsactiviteiten de gevangeniskerstmis vier – als een traditionele feestelijk-officiële plechtigheid in de zin van een verjaarde gewoonte, een achterhaalde sentimentaliteit. De arme krijgsgevangenen, die wij sinds drie jaren als gevaarlijke misdadigers laten smachten, sturen wij leuke kisten en pakjes met dennengroen erin – het is aandoenlijk en ik voel bij tijd en wijle dat aandoenlijke zelf sterk, verplaats me in de gevoelens van een gevangene, die zijn kleine cadeautje krijgt, beschrijf voor mezelf wat voor een stroom van herinneringen hem misschien bij de geur van een dennentak kan overrompelen. Maar ook dat is ten slotte niets dan een sentimentaliteit. En net zoals wij de gevangenen jarenlang opsluiten, hoewel ze niets anders gedaan hebben dan zich door een stormaanval of een gewelddadige patrouille te laten verrassen en zoals wij deze arme honderdduizenden en miljoenen dan met kerstmis vol gevoel een geschenk sturen en ze aan het feest der liefde herinneren – zo doen we dat ook met onze kinderen. Eenmaal per jaar laten we ze blij zijn met de legende van de goddelijke liefde, zijn we een avond lang onder de kerstboom ontzettend aardig voor ze en voeden ze voor het overige op tot hetzelfde lot, dat we allen nu zo vervloeken.

Als de krijgsgevangene mij het leuke kerstpakket, dat ik hem stuur, in mijn gezicht smijt en de sentimentele dennentak met voeten treedt, dan heeft hij helemaal gelijk. En als onze kinderen onder de kerstboom onze hele ontroering en verlossing door het kerstkind niet zo van ons kunnen geloven en ons een beetje onecht of toch tamelijk merkwaardig vinden, dan hebben ze ook helemaal gelijk.

   Onze kerstmis is, afgezien van die paar echte vrome zielen, toch al heel lang een sentimentaliteit. Voor een deel is ze nog iets ergers geworden, reclameobject, basis voor zwendelpraktijken, zeer gewilde afzetmogelijkheid voor kitschproducten.

Dat komt hierdoor: kerstmis en het feest van de liefde en de kinderlijkheid is voor ons allen al lang niet meer de uitdrukking van een gevoel. Het is het tegendeel, het is al lang alleen nog maar surrogaat en talminabootsing van een gevoel. We doen eenmaal per jaar alsof we veel waarde hechten aan mooie gevoelens, alsof we het er graag voor over hebben een feest van onze ziel te vieren. Daarbij kan de voorbijgaande ontroering van de werkelijke schoonheid van zulke gevoelens heel echt zijn; hoe echter en gevoelvoller ze is, des te meer is ze sentimentaliteit.

Sentimentaliteit is onze typische houding tegenover kerstmis en de weinige andere uiterlijke gelegenheden, waarbij nu nog resten van de christelijke levensleer in ons dagelijks leven te vinden zijn. Ons gevoel daarbij is dit:”Hoe mooi is toch deze liefdesgedachte, hoe waar is het, dat alleen liefde verlossen kan! En hoe jammer en spijtig, dat onze verhoudingen ons slechts één avond per jaar de luxe van dit mooie gevoel toestaan, omdat we normalerwijze jaar in jaar uit door zaken en andere belangrijke zorgen daarvan weerhouden worden!“ Dit gevoel draagt alle kenmerken van de sentimentaliteit. Want sentimentaliteit is het zich laven aan gevoelens, die men in werkelijkheid niet ernstig genoeg neemt om ze een of ander offer te brengen, om ze ooit in daden om te zetten.

Als de priesters en vrome lieden klagen, dat het geloof en daarmee ook het geluk uit de wereld verdwenen is, dan hebben ze gelijk. Onze houding tegenover alle werkelijke menselijke waarden is van een barbarij en ruwheid, zoals de wereld ze in eeuwen niet meer heeft gezien. Dit blijkt uit onze houding tegenover de religie, in onze verhouding tot de kunst, in onze kunst zelf. Want de gewilde mening, dat de moderne Europese kunst op een enorm hoog peil staat, is net zo’n vergissing van de beschavingsfilisters als de mening, dat er tegenwoordig een hoogstaande en respect verdienende “cultuur” bestaat.

De “intellectueel”van vandaag heeft een zodanige verhouding tot de leer van Jezus, dat hij het hele jaar door niet aan haar denkt en niet naar haar leeft, dat hij echter op kerstavond aan een vage weemoedige kinderherinnering toegeeft en een beetje in gedweeë, goedkoop-vrome gevoelens zwelgt, net zoals hij nog een- of tweemaal per jaar, bijvoorbeeld bij de uitvoering van de Matthäuspassion, aan deze weliswaar al lang verlaten, maar desondanks nog griezelige en in het geheim machtige wereld zijn eerbied betuigt.

Ja, dat alles geeft men toe, iedereen weet het en iedereen weet ook, dat het treurig is. Het is de schuld van de politieke en economische ontwikkelingen, zegt men, de staat is schuldig, het militarisme is schuldig en zo voort. Want iets moet toch de schuld krijgen. Geen volk heeft “de oorlog gewild”, net zoals geen volk de veertienurige werkdag, de woningnood en de kindersterfte “gewild” heeft.

Voordat we weer kerstmis vieren en het eeuwige en enig belangrijke in ons met een huichelachtig gevoelssurrogaat afschepen, zouden we ons beter deze hele ellende goed bewust moeten worden, ook als het tot vertwijfeling leidt. De schuld van onze ellende, de schuld van de nietigheid en rauwe verlatenheid in ons leven, de schuld van de oorlog, de schuld van de honger, de schuld van al het kwade en treurige is geen idee en geen principe, de schuld daarvan zijn wij, wij zelf. En ook alleen door ons, door ons inzicht, door onze wil kan het anders worden.

Of we dan de leer van Jezus weer volgen en ons opnieuw eigen maken of dat we andere vormen zoeken, dat is om het even. De leer van Jezus of de leer van Lao Tse, de leer van de Veda en de leer van Goethe is overal, waar het eeuwig menselijke aanwezig is, hetzelfde. Er is maar één leer. Er is maar één religie. Er is mar één begrip geluk. Duizend vormen, duizend verkondigers, maar slechts één roep, slechts één stem. De stem van God komt niet van de Sinaï en niet uit de bijbel, de essentie van de liefde, van de schoonheid, van de heiligheid zit niet in het christendom, niet in de klassieke oudheid, niet in Goethe, niet in Tolstoi, het zit in jou, in jou en mij, in ieder van ons. Dit is de oude, enige, altijd gelijke leer, onze enige eeuwig geldende waarheid. Het is de leer van het “hemelse rijk”, die wij “binnen in ons” dragen.

Steek voor je kinderen de kerstboom aan. Laat ze kerstliederen zingen! Maar bedrieg jezelf niet, wees niet altijd en altijd weer tevreden met dat armzalige, sentimentele, sjofele gevoel, waarmee jullie allen je feesten vieren! Verlang meer van jezelf! Want ook de liefde en blijdschap, het geheimzinnige ding, dat wij “geluk” noemen, is niet hier en niet daar, maar alleen “binnen in ons”.